Op rooftocht in Ulrum 1910 - Alles van het MARNEGEBIED

Zoeken
Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Op rooftocht in Ulrum 1910

Rechtbank - Politie

Rechtbank Groningen, vrijdag 09-09-1910

Scharenslijpers op strooptocht.

In het begin van juli bevonden zich in de buurt van Ulrum en Baflo twee woonwagenfamilies, die de kermissen in het Noorden dezer provincie bezochten. Aan het hoofd van het eene gezin stond de 32-jarige scharenslijper Jacob K., gedomicilieerd te Westerbork (Dr.) en het hoofd van het andere gezin was de scharenslijper Jacobus M., gedomicilieerd te Oudewaard. In den nacht van 8 op 9 juli nu werden uit een gesloten schuurtje van den landbouwer J. Dijkveld Stol te Ulrum een zestal kippen gestolen, en ten nadeele van J. Frieling te Baflo drie kippen, terwijl den volgen den nacht ten nadele van een bewoner uit Baflo een wit konijn ontvreemd werd.

Bron foto: het geheugen van nederland

De politie stelde naar deze diefstallen een onderzoek in en veldwachter Tissing vond in de woonwagen van K., onder de bedstede drie kippen, terwijl drie in een pan op het vuur stonden te koken. Het konijn werd verstopt in een kistje onder een hooiberg.
K. en M. werden door de politie gearresteerd en naar Groningen gebracht.
Zij moesten heden terecht staan.

Het eerst nam K. op het beklaagdenbankje plaats, terwijl M., als getuige in de zaak tegen zijn makker gehoord werd. M. legde een volledige bekentenis af en zeide, dat het plan tot den diefstal van K. was uitgegaan.
K. was bij hem gekomen en had gezegd: “Ik zou wel eens 'n hartelijke bout willen hebben!”.
“ Ja”, had M. gezegd, “ik ook wel, want dat krijgen we niet vaak!”
Toen waren de diefstallen gepleegd. K. ontkende alles en zeide, dat drie kippen, die bij hem gevonden werden, zijn eigendom waren, terwijl hij drie kippen van M. had gekocht. Van het konijn wist hij niets af. M. had drie kippen gekregen, zooals door hem zelf verklaard werd. Het O. M. vorderde tegen beklaagde 6 maanden gevangenisstraf. De ambtshalve toegevoegde verdediger van K., mr. Hesse, achtte geenszins het wettig en overtuigend bewijs in deze zaak geleverd en vroeg op dien grond vrijspraak. Mocht de rechtbank echter het bewijs geleverd achten, dan vroeg pleiter een veel mindere straf dan door het O. M. was gevorderd.

***

Na de behandeling van bovengenoemde zaak moest M. terecht staan wegens heling. Hij bekende, zooals gezegd, volmondig: hij wilde „d’r nait omhèn proaten." Na het hooren der getuigen werd tegen beklaagde 3 maanden gevangenisstraf gevorderd. De ambtshalve toegevoegde verdediger, mr. Frima, wees er op, dat in de zaak van K. een, “prachtstel" getuigen was gehoord, dat de mogelijkheid beslaat, dat K. zal worden vrijgesproken en dat in dat geval er geen sprake van kan zijn, dat M. wordt veroordeeld wegens medeplichtigheid. Mocht de rechtbank M. echter veroordeelen, dan riep pleiter de clementie van de rechtbank uit met verzoek, den tijd, in preventieve hecht doorgebracht, in mindering van de straf te brengen.

***

Beklaagde K. in de eerste zaak genoemd, stond ten slotte nog terecht wegens verduistering van een naaimachine. K, had in 1907 van den heer H. J. Feldbrugge te Groningen een naaimachine gehuurd op contract van afbetaling.
K. moes iedere week f 0.50 betalen, totdat f 57 op deze wijze was betaald.
Dan zou K. de machine als zijn eigendom kunnen beschouwen.
K. was in 1907 polderwerker bij het graven van het “Eendrachtskanaal" alhier.
Beklaagde, die de machine beleend had in de Bank van Leening te Assen, beweerde, dat hij het volle bedrag van de machine betaald had aan een onbekend persoon.
“Dat is niet onaardig gevonden!”, zeide de president.
“Nou, 't is toch zoo!”, aldus beklaagde.
Het O.M. vorderde tegen beklaagde 4 maanden gevangenisstraf.

 
Copyright 2015. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu